Het gebrek aan contact tussen het kind en zijn ouder [1]
In de familiale context wordt gesproken over een ouderverstotingssyndroom wanneer er wordt vastgesteld dat een kind één van zijn ouders stelselmatig afwijst. Dit ouderverstotingssyndroom zou vooral voorkomen bij kinderen van gescheiden ouders die in een conflictueuze situatie zijn en waarbij een kind, onder invloed van één ouder, de andere ouder afwijst of verstoot.
In het Engels noemt men dit het PAS syndrome (Parental Alienation Syndrome).
In de praktijk is het PAS syndroom een gecontesteerd begrip en het syndroom is dan ook niet als dusdanig psychologisch erkend door de American Psychiatric Association.
Het begrip en het idee van een ouderverstoting duikt voor de eerste keer op in 1976 waarbij door Wallerstein en Kelly voor het eerst de vijandigheid van een kind ten aanzien van één van de ouders bij een scheiding beschreven wordt als iets pathologisch.
Men beschrijft de vijandigheid van het kind ten aanzien van de ouder, stellende dat dit niet voldoet aan de “normale” omgang tussen kinderen en ouders, en zoekt de reden in een pathologische achtergrond.
Het is dan Gardner die in 1992 het PAS syndroom beschrijft op basis van klinische observaties.
Belangrijk is te weten dat Gardner geen onderzoeker is, maar een psychiater die het als een syndroom beschrijft, dus als een pathologische afwijking, en waarbij er een schuldige is, namelijk die ouder die de afwijzing veroorzaakt.
Bij latere onderzoeken zal de “s” van syndroom uit de naam verdwijnen en spreekt men van PA (Parental Alienation). Het gevolg hiervan is dat wanneer het geen syndroom meer is, het ook niet meer noodzakelijk is de schuld toe te wijzen.
Bij de oudervervreemding, de ouderverstoting of het gebrek aan contact tussen het kind en één van zijn ouders, zal men dan alleen dienen vast te stellen dat het aanwezig is en dat het door de hulpverlener als dusdanig erkend wordt.
In deze optiek heeft het dan ook geen zin meer om iemand de schuld toe te wijzen van deze vervreemding.
Ouderverstoting – over tussenkomen in familiezaken en in familierelaties[2]
De klassieke visie op ouderverstoting is een individuele visie: de problematische verhouding tussen een ouder en een kind komt door een individu. In deze optiek gaat men op zoek naar de oorzaak van de problematische ouder-kind relatie en zal men deze dan toeschrijven aan één oorzaak en één individu. Het is gewoon de opdracht de schuldige aan te duiden.
Deze schuldige kan bvb zijn:
- De moeder die bvb het kind opzet en opstookt om de andere ouder te verstoten. Hierbij is deze moeder de oorzaak want zij zet het kind hiertoe aan.
- De verstoten ouder die door zijn gedrag veroorzaakt dat het kind hem/haar niet meer wenst te zien.
- Het kind zelf dat positieve gevoelens uit naar één ouder en negatieve naar de andere ouder en daardoor, in deze individualistische visie, de veroorzaker is van de ouderverstoting.
Uiteindelijk leidt dergelijke benadering van een gebrek aan contact tussen een ouder en diens kind tot het zoeken naar de waarheid: wat is er nu gebeurd en wat is er aan de hand. In het kader van deze waarheidsvinding gaat men op zoek naar de goede en slechte in het gezin.
Het gevolg is dat in deze individuele visie men de zaken gaat interpreteren vanuit een moreel criterium (goed versus slecht) en vanuit een oorzaak-gevolg redenering. Men zoekt naar een causaal verband tussen de actie van een ouder en de invloed hiervan op de relatie tussen de ouder en het kind.
Dit heeft uiteraard verregaande consequenties:
Als men inderdaad een schuldige kan aanwijzen, dan kan men ook de oorzaak wegnemen van de ouderverstoting en zal men de band tussen het kind en de veroorzaker van de ouderverstoting verbreken.
Dit kan ertoe leiden dat zowel de band tussen moeder en kind als tussen vader en kind verbroken wordt. Dit wordt dan niet alleen gezien als een soort “bestraffing“ van de schuldige ouder, maar ook, door het wegnemen van diens slechte invloed op het kind, kan dit de relatie tussen de onschuldige ouder en het kind nieuwe kansen geven.
Wanneer de oorzaak bij het kind zou liggen dan zal men trachten door therapie het kind te “deprogrammeren”.
Op deze individuele visie op ouderverstoting kwam uiteraard kritiek en dit vanuit het systeemdenken.
Vanuit het systeemdenken komt men tot de vaststelling dat oudervervreemding (of ouderverstoting of een gebrek aan contact tussen ouder en een kind) zich voordoet binnen een circulair, wederkerig en contextueel kader dat op zich een zeer complex systeem is.
Uiteraard is een gezin een dergelijk systeem dat gekenmerkt wordt door complexiteit en waar problemen niet toe te schrijven zijn aan één oorzaak.
Het toeschrijven van problemen aan één oorzaak is niet alleen zeer arbitrair, het zal wellicht ook niet veel oplossen omdat er wellicht niet uit te maken valt wat de diverse oorzaken en gevolgen zijn.
Er is immers niet alleen de invloed van de ouder naar het kind, doch ook van het kind naar zijn ouder en niet te vergeten de beïnvloeding van de ouders onderling.
Daarenboven doet het probleem van oudervervreemding zich niet alleen voor binnen het complexe systeem van het gezin, maar ook binnen de context van een (echt)scheiding.
Uit alle onderzoek blijkt immers dat voor alle betrokkenen (dus zowel ouders als kinderen) de (echt)scheidingsproblematiek een zeer verwarrende context is die als zeer ingewikkeld door alle betrokkenen ervaren wordt.
Daarom zal men in het systeemdenken, dat zich hier presenteert als alternatief voor de individuele visie, gaan zoeken naar verschillende oorzaken of naar de context waarin PA (oudervervreemding of ouderverstoting) zich voordoet.
Uit een onderzoek van Johnston (uit 2003, waar 215 kinderen van 5 tot 14 jaar onderzocht werden) blijkt dat:
- Oudervervreemding voorkomt bij 8% van de moeders en 9% van de vaders.
- Dat dit gebrek aan contact veelal samengaat met een aantal ouderfactoren en een aantal kindfactoren.
Als ouderfactoren worden onder andere beschreven: een gebrek aan warme betrokkenheid van de ouders, een gebrek aan ouderschapsvaardigheden van deze ouders, een gebrek aan empathie, communicatie en begrip naar het kind toe.
Als kindfactoren komen onder andere aan bod: de scheidingsangst van het kind, het gebrek aan maturiteit, de jonge leeftijd en emotionele en/of gedragsproblemen van het kind.
Dit wil zeggen dat wanneer kinderen of ouders hoger scoren op de hogervermelde factoren, ze vlugger problemen zullen hebben met oudervervreemding.
De volgende vraag die we ons moeten stellen is dan ook waarom er dergelijke totaal verschillende visies kunnen bestaan over oudervervreemding of ouderverstoting (PA).
In de individuele visie die het PAS beschrijft, komt dit vanuit de praktijk: rechters, psychiaters, psychologen zien alleen maar de zware en moeilijke gevallen en gaan dergelijke extreme en schrijnende situaties uit hun praktijk veralgemenen. Volgens Gardner leidt dan ook 90% van ouders en kinderen aan PA.
Systeemonderzoek daarentegen zal de “gemiddelde scheiding” beschrijven en zal vaststellen dat 90% van de scheidingen goed verlopen voor de relatie tussen ouders en kinderen en heeft (te) weinig aandacht voor die 10% waar het erbarmelijk is. Deze 10% zijn in kwantitatief onderzoek nogal snel ondergesneeuwd.
Er zijn niet alleen verklaringen te vinden vanuit de wijze van het onderzoek, maar ook vanuit een andere wetenschapsfilosofische benadering.
In het syndroomdenken heb je het syndroom wel of niet, terwijl in het systeemdenken milde vormen van coalitie met één ouder met daarmee gepaard gaande verstoting van de andere ouder gezien worden als vrij normaal en niet altijd even dramatisch.
Ook zal men in het systeemdenken wijzen op het feit dat in intacte gezinnen vergelijkbare situaties zich soms kunnen voordoen, doch heel anders benaderd worden.
Tevens aanvaardt men in het systeemdenken de toewijzing van het probleem aan één schuldige niet.
Overigens dient men er ook rekening mee te houden dat het syndroomdenken ontstaan is in de vorige eeuw waarbij het kerngezin de norm was, moeder de belangrijkste (zo niet enige) opvoedingsfiguur en waarbij een echtscheiding uitzonderlijk was en een schande voor de ganse familie.
Daardoor werd van elke scheiding een juridisch gevecht gemaakt en ging dit gepaard met heel intense gevoelens van verlies, afwijzing, schaamte enz.
Waar in die tijd de vechtscheiding de norm was, gaat nu volgens recent IPOS onderzoek 20% van de ouders uit mekaar zonder enige professionele tussenkomst.
De context is veranderd en conflicten tussen ouders en kinderen dienen in die veranderde context geplaatst te worden.
Inderdaad, we leven in een tijd waar het kerngezin niet meer de norm is, maar waar er veel diverse gezinsvormen zijn.
Tevens is het denken en de norm over de opvoeding van kinderen verschoven naar beide ouders en wordt er veel meer aandacht geschonken aan het overlegmodel tussen ouders en kinderen in plaats van aan een vechtscheiding zoals vroeger.
Het is in die veranderende context dat gezien moet worden wat “normale” relaties zijn tussen ouders en kind.
Dit neemt niet weg dat er uitzonderlijke en schrijnende situaties bestaan waaraan in de praktijk op één of andere manier verholpen dient te worden.
Naar de praktijk toe heeft dit ook gevolgen voor wat men nu uiteindelijk gaat doen wanneer er sprake is van een oudervervreemding.
Zoals hoger gezegd, zou men in de individuele lineaire benadering de band verbreken tussen de veroorzakende ouder en het kind of het kind deprogrammeren.
In de contextuele benadering zal men de complexiteit van het probleem erkennen met als gevolg dat ook de interventies complex zullen zijn.
Dit houdt in dat, wanneer er een professionele tussenkomst moet zijn in het geval van een oudervervreemding, men zowel in de familiezaak als in de familierelaties zal dienen tussen te komen. Dit veronderstelt een multidisciplinaire tussenkomst voor de betrokkenen van zowel juridische als psychosociale aard.
Het zijn de betrokken ouders en hun kind die zullen uitmaken wat bij hen als individu past en wat bij hen past als gezin.
Dit kan gaan van informatie over ondersteuning, naar bemiddeling, verzoening of onderhandeling. Soms zal rechtspraak de enige oplossing zijn.
Wat er dan concreet gedaan kan worden, is aan ouders en hun kinderen trachten uit te leggen wat de normen zijn, en vooral aan kinderen heel veel uitleggen, ze serieus nemen en ervan uitgaan dat hun heel veel kan uitgelegd worden.
Wanneer kinderen voldoende ernstig genomen worden en voldoende uitleg krijgen, is er heel veel mogelijk om oplossingen te zien in problematische relaties.
Kinderen zijn tot veel meer in staat dan wij volwassenen soms denken.
Uiteraard kan via opvoedingsondersteuning ook de identiteit van de ouders versterkt worden.
Voor familiale bemiddeling geldt natuurlijk dat, wanneer ouders hieraan wensen mee te werken, zij moeten weten dat onderzoek aantoont dat familiale bemiddeling in dergelijke gevallen werkzaam is voor de ouders.
In familiale bemiddeling kan men de ouders leren om door de ogen van het kind te kijken, zij weten immers wat belangrijk is voor hun kind.
Als de bemiddelaar aan de ouders de vraag stelt wat er nu belangrijk is voor hun kind, zullen de ouders dat perfect weten en zeggen, bvb zowel voetbal en de hond.
Als men vanuit dat reële en concrete belang van het kind een verblijfsregeling kan vinden die dat vrijwaart, dan staat éénieder al een stap verder.
Voor het overige bestaat er ook nog trajectbemiddeling: er is een dergelijk overvloedig aanbod dat in vele gevallen nog niet gekend is door de ouders, zodat trajectbemiddeling hun informatie kan verschaffen over de mogelijkheden die er zijn om hun concreet vervreemdingsgegeven aan te pakken. Dit helpt ouders te besluiten tot welke hulpverlening zij zich zullen wenden.
Kwantitatief onderzoek[3]
Het kwantitatief onderzoek naar ouderverstoting of oudervervreemding werd uitgevoerd op de gegevens van het SiV-onderzoek[4] .
Het is in het kader van de gegevens van dit grootschalige onderzoek dat men op zoek is gegaan naar sporen van een “vermoeden” van ouderverstoting of oudervervreemding.
In dit onderzoek wordt ouderverstoting of oudervervreemding gedefinieerd als “een verregaande vorm van gebrek aan contact waarbij het kind de ouder niet meer wil zien of niet meer mag zien van de andere ouder”.
In het onderzoek heeft men trachten na te gaan wat de prevalentie van ouderverstoting na scheiding is in Vlaanderen (of: hoe vaak komt na scheiding ouderverstoting voor) en de andere vraag was of nagegaan kan worden of ouderverstoting samenhangt met een specifiek scheidingsproces.
Men stelde aan de onderzoeksgroep de vraag of er een persoonlijk contact was tussen ouder en kind, en als dit minstens jaarlijks was, dan ging men ervan uit dat er contact was tussen ouder en kind. Indien er nooit contact was tussen ouder en kind, dan ging men uit van een vermoeden van ouderverstoting wanneer het kind de ouder niet meer wil zien of de ouder het kind.
Als er een andere reden was (bvb één van de ouders woont te ver), dan ging men niet uit van een vermoeden van ouderverstoting.
Uit het onderzoek blijkt nu dat bij gescheiden vaders met minstens één kind dat maximaal 18 jaar oud is, ongeveer 5,7% van de vaders geen persoonlijk contact meer heeft met de kinderen waarvan in 2,17% van de gevallen een vermoeden is van ouderverstoting.
Bij gescheiden moeders (ook met minstens 1 kind van maximaal 18 jaar) heeft 0,91% geen persoonlijk contact meer met het kind en in 0,5% is hier een vermoeden van ouderverstoting.
Vanuit het kind gezien, hebben de kinderen geen contact met hun vader in 9,42% der gevallen en is er een vermoeden van ouderverstoting t.a.v. vader 4,5%.
Vanuit het kind naar moeder toe is dit aanzienlijk minder: er is geen contact met moeder in 1,5% van de gevallen en een vermoeden van ouderverstoting van 0,5%.
De vraag is of dit samenhangt met de wijze van scheiding van de ouders.
Significante verschillen kunnen alleen maar gezien worden naar ouderverstoting toe waar de reden van de scheiding gelegen was in een gedragsproblematiek bij één van de ouders (alcoholmisbruik, drugmisbruik of intra-familiaal geweld). In die gevallen is er een aanmerkelijk hogere kans op ouderverstoting naar die ouder toe die aan het gedragsprobleem leed.
Ook bij een vechtscheiding is de kans op een gebrek aan contacten en vooral nog op een vermoeden van ouderverstoting veel groter dan in een serene scheiding.
Ook zal bij ontrouw van één der partners als reden voor de scheiding er sneller een vermoeden van ouderverstoting gedetecteerd kunnen worden.
Vanuit het kind perspectief is het zo dat hoe groter het ouderconflict is, hoe groter de kans op een gebrek aan contact en hoe groter de kans op ouderverstoting.
Uit het onderzoek blijkt dus inderdaad dat er zoiets als ouderverstoting voorkomt, dit komt vaker voor bij vaders dan bij moeders en kinderen rapporteren dit vaker dan de ouders.
Er is vaker een vermoeden van ouderverstoting bij problematische scheidingen en ook (vanuit het kind perspectief) wanneer het kind de scheiding zag aankomen en uitleg gekregen heeft.
Het is en het blijft een kleine en beperkte groep waar ouderverstoting voorkomt doch het is een zeer problematische groep.
Kwalitatief onderzoek[5]
De basis voor dit onderzoek (4) is gebaseerd op een aantal chatsessies die door kinderen gedaan werden met de hulplijn van AWEL.
Dit was een project waarbij kinderen die in de war waren door de scheiding van hun ouders, via e-mails, telefoongesprekken, forumgesprekken en chats met vrijwilligers hun problemen over de scheiding van hun ouders of nieuw samengestelde gezinnen van hun ouders konden ventileren.
Het kwalitatief onderzoek geschiedde aan de hand van een 140-tal chatsessies van kinderen met de vrijwilligers van AWEL.
In 60 van die gesprekken gaven kinderen aan geen of erg weinig contact met één van de ouders te hebben of het contact met één van de ouders te willen verbreken.
In 23 van de 37 gevallen waarbij het kind geen of erg weinig contact met één van de ouders heeft, wordt door het kind dit gebrek aan contact toegeschreven aan een gebrek aan initiatief langs de zijde van de ouder.
Kinderen beschrijven hoe ze zich achtergelaten voelen of zelfs op straat gezet voelen door één van hun ouders.
Kinderen zien vader niet meer omdat hij bij zijn zoveelste nieuwe vriendin is gaan wonen en geen oog meer heeft voor zijn kinderen. Mama hebben we niet meer gezien sinds ze bij iemand anders woont enz.
Kinderen die dit ervaren als “niet goed genoeg te zijn” voor de betrokken ouder, kunnen deze ouder trouwens niet uit hun gedachten zetten en hebben soms suïcidale gedachten.
In 7 van de 37 gevallen waarbij de jongere geen of weinig contact heeft met één van zijn ouders, heeft de jongere zelf het contact verbroken.
Kinderen verhalen soms dat zij niet meer wensen te gaan en dat de ouder dan zegt: “dan hoef je niet meer te komen” waarbij de kinderen dan gewoon weg blijven.
Soms blijven kinderen weg bij een ouder omdat er totaal geen structuur in het leven aldaar is, zelfs geen hygiëne.
Kinderen blijven soms weg omdat de ouder voorrang geeft aan de nieuwe partner boven de kinderen.
Kinderen hebben problemen om dit te verwerken, hun gedachten gaan soms naar halfbroers of halfzussen die bij die andere ouder verblijven en die ze niet meer zullen zien.
Kinderen komen soms ook tot het besef dat ze er met niemand van de familie over kunnen praten omdat iedereen al partij gekozen heeft in het conflict tussen vader en moeder omtrent het kind. “Met iemand van mijn familie kan ik niet praten, want die kan ik niet echt vertrouwen. Die vertellen het zo door aan een ander…”
Van de 60 gesprekken waar we het daarnet over hadden, zijn er 37 van de jongeren die geen of amper contact hebben met één van de ouders.
Daartegenover staan 23 jongeren die geen of aanzienlijk minder contact willen met één van de ouders.
Kinderen wensen soms minder contact omdat ze vaak ruzie hebben met één van de ouders, omdat er geen band meer is met één van de ouders, omdat de kinderen voelen dat één van de ouders hen veel pijn gedaan heeft.
Soms willen kinderen gewoon altijd bij één ouder wonen omdat het bij de andere ouder in hun ogen gewoon niet gaat.
Soms wensen jongeren minder of geen contact bij één van de ouders omdat ze veiligheid zoeken en omdat juist dezelfde problematische situatie die er bij één van de ouders was bij de echtscheiding thans terugkeert bij het verblijf van het kind (de ouder heeft suïcidale neigingen of een drank en/of drugprobleem). “Vorige week heeft mijn vader een zelfmoordpoging gedaan. (…) we zijn bang van mijn vader (…) en ik wil het liefst mijn vader nooit meer zien (…).”
Desalniettemin blijven kinderen erg betrokken bij de problemen van hun ouder:
”Ik wil hem elke dag bellen om te horen of het gaat enzo. Want als er iets zou gebeuren dan zou ik mezelf niet vergeven. Maar ik wil hem ook niet storen hé. Want ik denk dat ik hem daarstraks had wakker gemaakt maar hij zei van niet.”
Wat kan er nu gebeuren om kinderen te helpen?
Wat hebben kinderen en jongeren echt nodig, vanuit het perspectief van de kinderen en niet vanuit het perspectief van de ouders?
Eerst en vooral het sensibiliseren van de familiale contexten rondom kinderen en de jongeren, in vele gevallen gaat het over de ouders en niet over de kinderen.
De jongeren in contact trachten te brengen met lotgenoten, waardoor hun isolement zal afnemen. Misschien kan dit wel in bezoekruimtes.
Informeren van kinderen en jongeren. Zij weten over dergelijke problematieken weinig en kunnen wel heel veel aan.
Ook de verwarring die er bij kinderen en jongeren bestaat over echtscheiding, kan opgelost worden door kinderen te informeren.
Zo kan de draaglast en het isolement van kinderen en jongeren verminderd worden.
Ook kan er ingezet worden op de betrokkenheid van kinderen en jongeren.
Dit houdt in dat kinderen rechtstreeks gehoord en aangesproken dienen te worden mits waarborg van hun privacy.
Ook door een diepgaand onderzoek te voeren wanneer door het kind een wijziging van de verblijfsregeling wordt gevraagd.
Wat is de eigenlijke vraag en wat zijn de eigenlijke noden achter de juridische vraag naar een andere verblijfsregeling.
Ongetwijfeld blijft de jeugdadvocaat in burgerlijke zaken een onmiskenbare noodzaak.
In veel gevallen gaat het conflict over het kind, en dit kind is in de eigenlijke procedure voor de Rechter op geen enkele wijze vertegenwoordigd.
Daarom dient er ook een brug gebouwd te worden tussen welzijnswerk en Justitie.
De rol van de familiale bemiddelaar bij ouderverstoting, oudervervreemding of een gebrek aan contact tussen het kind en één van zijn ouders
Uit het voorgaande kunnen ook een aantal zaken doorgetrokken worden naar de familiale bemiddelaar.
In familiale bemiddeling worden we regelmatig geconfronteerd met zaken die erg de richting uitgaan van PA (oudervervreemding) en de vraag is hoe we in een familiale bemiddeling hiermee kunnen omgaan en/of familiale bemiddeling inderdaad oplossingen kan aanreiken voor het gebrek aan contact:
- De familiale bemiddelaar kan ongetwijfeld een preventieve rol spelen en voorkomen dat er een vervreemding optreedt tussen één van de ouders en het kind.
Als familiale bemiddelaar val ik hier ongetwijfeld in herhaling, doch ik ga ervan uit dat elke familiale bemiddelaar zich het recht dient voor behouden om zo nodig met de kinderen te praten en zo nodig met ouders en kinderen gezamenlijk aan tafel te gaan zitten.
Zeker in geladen gevallen waarin de relatie tussen één van de ouders (of beide ouders) niet erg harmonieus verloopt, is het meestal nodig de kinderen hierin te betrekken.
Dus wanneer de familiale bemiddelaar samen met de ouders en hun kinderen aan tafel gaat zitten, kunnen er een hoop dingen bespreekbaar gemaakt worden die wellicht al op voorhand door de bemiddelaar en de kinderen in een één op één gesprek voorbereid zijn.
Door het feit dat een aantal dingen en problemen besproken kunnen worden, kan er naar oplossingen gezocht worden en kunnen een aantal oorzaken van een mogelijke en latere vervreemding tussen kind en ouder(s) vermeden worden.
Ook hier geldt het aloude motto: “voorkomen is beter dan genezen.”
- Als het kind bvb aangeeft niet (meer) naar één ouder te willen gaan, kan de bemiddelaar de verantwoordelijkheid bij het kind in kwestie leggen.
De familiale bemiddelaar die zijn stiel kent, laat in dat geval, onder leiding van de familiale bemiddelaar uiteraard, het kind of de kinderen onderhandelen met de ouders om te komen tot wat een goede regeling voor het kind is en ook voor de ouders.
Dit ondersteunen, het kind of de kinderen versterken in de relatie tot hun ouders, de machtsongelijkheden zoveel als mogelijk trachten te nivelleren, behoort immers tot de basisvaardigheden van een goede familiale bemiddelaar.
- In dat geval dient de bemiddelaar zowel aan het kind als een de ouders de vrijheid te geven en deze te versterken zodat kind en ouders op creatieve wijze het verblijf kunnen regelen.
Het hoeft niet altijd noodzakelijk een week/week regeling of een klassieke weekendregeling om de veertien dagen te zijn.
Er zijn andere regelingen die wellicht minder vaak voorkomen, maar op maat kunnen gesneden zijn van een specifieke gezinssituatie.
Een goede familiale bemiddelaar vertrekt immers van deze context en draagt zijn of haar steentje bij om de oplossing hierin te doen kaderen.
- Als het conflict tussen ouders en kind ernstig geëscaleerd is, komt soms in dit conflict de schuldvraag terug naar boven en kan het voor de familiale bemiddelaar moeilijk worden om alles terug bespreekbaar te maken.
In dit geval zal op één of andere wijze de bemiddelaar ervoor dienen te zorgen dat het conflictgehalte verlaagt, zodat ouders niet meer vertrekken van hun “rechten” maar van hun essentiële plicht om zorg te dragen voor het welzijn van hun kinderen.
- In een gerechtelijke bemiddeling waar dergelijke problematiek aan bod komt, zal het soms nodig zijn dat de bemiddelaar de ganse verblijfsregeling heronderhandelt om de angel eruit te trekken.
- Het horen van kinderen door de bemiddelaar blijft ons inziens essentieel. We weten dat daar in het familiale bemiddelingsveld heel veel weerstand tegen bestaat, maar er is voor kinderen niets erger dan het gevoel te hebben dat alles “boven hun hoofd” geregeld is.
Zelfs wanneer ouders op een vrij harmonieuze en serene wijze uit mekaar gaan, zelfs de communicatie met hun kinderen verzorgd hebben, is het in vele gevallen alsnog nodig dat de bemiddelaar de kinderen erin betrekt.
De ouders zijn soms zo bezig met het oplossen van hun eigen problemen, met het verwerken van hun eigen gevoelens van verdriet en frustratie, dat zij de kinderen over het hoofd zien.
Ook gebeurt het wanneer zij de kinderen hierin betrekken, de kinderen zelf zien dat hun ouders het al zo lastig hebben, en de kinderen alles maar goed vinden om geen bijkomende last te veroorzaken voor hun ouders met wie de kinderen het beste voorhebben.
In die optiek kan en dient de familiale bemiddelaar, het is ons inziens zijn plicht, tussen te komen om ook de kinderen een stem te geven in het verhaal want zij behoren ongetwijfeld tot de context van scheiding of van de echtscheiding waarbinnen de familiale bemiddelaar dient te opereren.
Zeker in meer complexe situaties waarin de familiale bemiddelaar ter hulp wordt geroepen om oudervervreemding of een gebrek aan contact van een ouder met een kind te voorkomen of om één of andere wijze op te lossen is het onvergeeflijk wanneer het kind hier niet in betrokken wordt.
Dit is niet zozeer een element van het respecteren van kinderrechten of andere individuele rechten, het is een kwestie van elementair respect dat ook elk kind en elke jongere van ons verdient.
Voetnoten:
[1] De aanleiding tot dit artikel was een studiedag georganiseerd door het team van “families in transitie, transities in families” over ouderverstoting in Vlaanderen. Zie ook: www.fittif.be
[2] Sporen van ouderverstoting in het SiV-onderzoek zie: Ann Buysse (U. Gent) Ouderverstoting – over tussenkomen in familiezaken en in familierelaties: complexe dynamieken tussen ouders en kinderen (na scheiding) relaties en nieuwe gezinnen, 2016, volume 6-nr1
Zie dit artikel ook op: www.relatiesennieuwegezinnen.be
[3] Zie : Kim Bastaits, Dimitri Mortelmans en Inge Basteels, Sporen van ouderverstoting in het SiV-onderzoek, in relaties en nieuwe gezinnen, 2016, volume 6 nr 3, zie ook www.relatiesennieuwegezinnen.be
[4] voor alle duidelijkheid het Siv-onderzoek staat voor scheiding in Vlaanderen, een onderzoek dat in de jaren 2006 tot en met 2008 gevoerd is door alle Vlaamse universiteiten naar echtscheiding en de gevolgen hiervan zowel bij ex-partners, nieuwe partners als grootouders en de kinderen.
[5] Claire Wiewauters en Kathleen Emmery, Parental alienation syndrome (PAS) of contractbreuk. Waarom uit het oog niet uit het hart is. Kinderen verst(r)ikt in verbinding, in relaties en nieuwe gezinnen, 2016, volume 6 nr 2, zie dit artikel ook op www.relatiesennieuwegezinnen.be